maandag 29 februari 2016

Bobby Fischer en ik

Veertien jaar was ik ten tijde van de match van de eeuw in 1972, de tweekamp tussen Bobby Fischer en Boris Spasski om het wereldkampioenschap schaken. Ik was sportminded en geheel op de hoogte van de belangrijke evenementen: van voetbal, schaatsen en wielrennen tot en met schaken en dammen. Tegelijkertijd trad een politieke bewustwording in: binnen- en buitenlandse ontwikkelingen volgde ik met toenemende interesse.


Neutraal naar sport kijken is voor een volwassene in de regel al een zware opgave. Voor mij als puber met een hang naar idolen onbestaanbaar. Men zou verwachten dat bij de strijd tussen Fischer en Spasski de voorkeur ogenblikkelijk uitging naar de eerste. Hij, Fischer, de underdog, die het als dappere eenling opnam tegen het van staatswege ondersteunde blok van Sovjet schakers. Maar zo was het niet. Ik herinner mij - voor, tijdens en na de match – dat ik op zijn best een soort van middenpositie innam. En niet minder een innerlijke tweestrijd.

Bij terugblikken op de tweekamp in de IJslandse hoofdstad Reykjavik wordt altijd aangehaald dat die mede in het teken stond van de Koude Oorlog tussen de twee wereldmachten van destijds. Vaak wordt dan voorbijgegaan aan het feit dat het beeld daarover in het westen allang niet meer eenduidig was. De Amerikaanse buitenlandse politiek met de voortslepende Vietnamoorlog als dieptepunt gold in progressieve kringen als verwerpelijk imperialisme. Van de weeromstuit vatte men niet zelden sympathie op voor het communistische kamp: Castro’s Cuba, het China van Mao en zelfs de Sovjet-Unie. Als veertienjarige was ik niet ongevoelig voor die geluiden.

Dat was niet het enige. Het nieuws rondom de tweekamp werd volledig beheerst door de persoon van Bobby Fischer. Voortdurend was hij degene die problemen veroorzaakte. Altijd bijna ook kwam men hem tegemoet. Waarop het volgende twistpunt zich aandiende. De Russen daarentegen hoorde je nooit. Als hij dan zo goed was, waarom ging die Fischer dan niet gewoon schaken? Een eigenwijs en verwend kind, dat was het. Stak Spasski, die meer dan eens de overwinning had kunnen opeisen, in moreel opzicht niet ver boven hem uit? Je zei het niet hardop, maar toen Fischer op een 2-0 achterstand werd gezet hoopte ik op een enorme veegmatch. In het voordeel van de Rus welteverstaan.

Het werd er niet beter op toen Fischer getoond had toch de beste te zijn. De Sovjets hadden een nieuw ijzer in het vuur. Karpov heette hij: even gestaald als jong, nu al onverslaanbaar en naar vermoed een klasse beter dan Spasski die in Reykjavik over zijn hoogtepunt heen was. Weer ging het van hetzelfde liedje. Fischer die de ene na andere voorwaarde stelde. Eén verschil: ditmaal kreeg hij niet in alles zijn zin. Terecht vond ik, Fischer vermeed de confrontatie. Maar ook betreurenswaardig, want ik had graag zijn suprematie bewezen zien worden in een nieuwe supermatch. Nu moesten we het doen met de grijste muis die het wereldschaken ooit als kampioen had gehad.

Fischer verdween in de vergetelheid. Zo nu en dan kwam er een vreemd verhaal of gerucht naar buiten. Maar te betekenen had het niets, temeer daar het schaken in de persoon van Kasparov eindelijk weer een ware kampioen had. Je hoefde geen kenner te zijn om Fischers terugkomst in de schaakarena voor de zogenaamde revanche match met Spasski twintig jaar later in Joegoslavië met een meewarige lach af te doen. Wat mij vooral opviel was het ontbreken van elke fysieke gelijkenis met de knappe verschijning die Fischer in 1972 zeker was. Het meest memorabel aan het opgeklopte gebeuren is wanneer Fischer in het openbaar een Amerikaanse document bespuugt waarin hem verboden werd deel te nemen aan een sportwedstrijd in het door een burgeroorlog geteisterde land. Die compromisloze dwarsigheid en het lef dat eruit sprak vond ik wel iets hebben.

Het  duurde tot de dagen van 11 september in 2001 dat Fischer de wereld weer van zich liet horen. Op een Filippijns radiostation verwelkomt hij de Twin Tower aanslagen als het beste nieuws sinds jaren en fulmineert hij als een waanzinnige tegen zijn oude vaderland. Enkele jaren later komt hij aan in Japan en dreigt er uitlevering aan de Verenigde Staten. Dat de Amerikaanse autoriteiten de wereldkampioen schaken Bobby Fischer opjagen tot aan het andere eind van de wereld is natuurlijk een eeuwigdurende schande. IJsland bekommert zich om zijn lot en neemt hem als een verloren zoon op. De beelden tonen Fischer als een verlopen zwerver en mij dringt zich de overeenkomst op met Saddam Hoessein die als een wilde uit zijn hol gekropen kwam. Fischer toont zich dankbaar maar volhardt tegelijkertijd niet alleen in zijn haat jegens Amerika maar nog meer zijn rabiate antisemitisme.

Hoe het komt weet ik niet. Naarmate de paranoia en gekte meer toesloegen in het leven van Bobby Fischer groeiden in mij de gevoelens voor deze man - of was het misschien alleen maar mededogen? Als ik mij veertig jaar na Reykjavik beter verdiep in het schaakverleden van Fischer slaat de bewondering alsnog toe. Hoe hij als tiener de Amerikaanse schaakwereld versteld doet staan. Als volkomen selfmade schaker de wereldtop bereikt. De beschuldiging dat Russische grootmeesters in een kandidatentoernooi tegen hem samenspanden die wel degelijk gegrond bleek. Een score van 11 uit 11 in een Amerikaanse nationaal kampioenschap. Terwijl hij in een interzonaal toernooi aan de leiding staat halverwege doodleuk vertrekken. In de aanloop naar de match van 1972 twee achtereenvolgende concurrenten met 6-0 vermorzelen. En natuurlijk, na die 2-0 (volgens sommigen half opzettelijke) achterstand regerend kampioen Boris Spasski wegvagen in wat voor altijd de match van de eeuw zal blijven. Het is alles volstrekt uniek en ongeëvenaard.


Nee, een verwend kind was Bobby Fischer niet. De werkelijkheid was vele malen complexer. En een raadsel. Nu is er dan een bioscoopfilm over Fischer voor het grote publiek. Een film moet het vaak afleggen tegen het boek hoor je vaak zeggen. Het lijkt inderdaad niet waarschijnlijk dat Pawn Sacrifice zal kunnen wedijveren met het echte leven van Bobby Fischer. Laat staan iets van het mysterie onthullen. Toch ben ik er nieuwsgierig naar en benieuwd. We gaan het zien.


Dit artikel werd geschreven n.a.v. een oproep aan lezers op de schaaksite tot het insturen van een artikel over Bobby Fischer in verband met het verschijnen van de bioscoopfilm Pawn Sacrifice in de Nederlandse bioscopen (en op de schaaksite geplaatst op 11 dec 2015).

maandag 8 februari 2016

3 gewonnen stellingen

In de voorbije editie van het Tata Steel schaaktoernooi speelde ik dit jaar voor het eerst in de tienkampen. Ik was ingedeeld in groep 7, om precies te zijn 7N. Dat is niet de onderste groep, zelfs niet de één na onderste, maar nog wel steeds met café De Zon als speellocatie voor de mindere goden. Mijn eindklassering mocht curieus genoemd worden: met een score die slechts één punt boven het midden lag - drie overwinningen, vijf remises en één verlies - toch een tweede plaats.


Hoe zoiets überhaupt mogelijk is blijkt uit het staatje. Eén speler die er met kop en schouders bovenuit steekt, daaronder twee subtoppers op een eerbiedige afstand van 2½ punt en de overige zeven die allen onder de 50% scoren maar volkomen aan elkaar gewaagd zijn.

Even opmerkelijk als die tweede plaats was de wijze waarop mijn drie overwinningen, alle met de witte stukken, tot stand kwamen:


In ronde 1 kwam ik na hevige tijdnood in een volkomen verloren positie terecht. De enige reden om door te spelen was dat mijn tegenstander zijn klok, na een aanvankelijke grote tijdsvoorsprong, op weg naar de controle van de eerste 40 zetten eveneens dichter en dichter de 0.00 liet naderen. Op de onderste rijen gaf ik in arren moede twee stukken voor een laatste mat- en promotiedreiging. In bovenstaande stelling is net 40. Kf2-g3 gespeeld. Met 40. ...,Lf8 kan zwart het mat op g7 eenvoudig pareren en vertrouwt hij het niet dan wendt hij met het schaakje van 40. ...,Pe2+ het gevaar van de tijdsoverschrijding eenvoudig af om vervolgens de partij in alle rust af te maken. Mijn geachte opponent zag het echter niet en het uurwerk ging van tik..tik..tik.. En ja, daar verscheen een vlaggetje met de extra toegevoegde tijd in het venstertje. Ik zette het ding meteen stil en claimde de winst: de 40-e zet was niet binnen de daarvoor gestelde limiet gespeeld. Ondanks gesputter van mijn tegenstander 'wij zijn toch niet zoals die grote jongens' (met een hoofdbeweging richting speelzaal van De Moriaan) en 'laten we dan remise doen' besloot ik - zover van huis - maar eens voet bij stuk te houden.


Deze stelling komt uit ronde 5. Ik heb de pion op a7 buitgemaakt en zal na mijn laatst gespeelde zet 24. e4 waarschijnlijk een tweede pion winnen. Natuurlijk is het voordeel aan mijn kant (de engine geeft een ruime +1.5 voor wit), maar vermoedelijk geen van de 600 tienkampspelers op dit Tata toernooi zou met zwart de partij nu al opgeven. Mijn tegenstander echter heeft net van zijn compagnon ingefluisterd gekregen dat de eerstvolgende bus over een kwartier voor de deur van het café vertrekt. Voor hem blijkbaar reden om mij, onder de verzuchting 'dit wordt 'm toch niet meer', te feliciteren met de overwinning.


Ronde 9 en de laatste dag van het toernooi. U wist het nog niet, maar dit is een gewonnen stelling voor wit. Althans op deze zondagmorgen op het Tata Steel Chess Tournament 2016 in café De Zon groep 7N. Nog voor ik aan tafel plaats heb kunnen nemen deelt de wedstrijdleiding mij mee dat mijn tegenstandster, die de dag ervoor al wat ziekjes de strijd had gestaakt, zich voor vandaag heeft afgemeld. Ik strijk mijn derde volle punt op, eindig op een gedeelde tweede plaats en wordt op basis van SB punten, waarvan ik nog steeds niet weet wat die precies behelzen, als tweede geklasseerd.

Zo komt Jan Splinter door de winter (wie was dat ook al weer die dat zei?). Nu hoorde ik dat in de onderste groepen behalve de eerste plaats ook positie twee in de ranglijst recht geeft op promotie naar een hogere groep. Of de Tata organisatie mijn tweede plaats, die je met enig understatement geflatteerd mag noemen, volgend jaar inderdaad gaat belonen met een plaats in groep 6, op het balkon nog wel van de grote speelzaal in De Moriaan, wacht ik met grote spanning af.