Zo’n dertig jaar geleden ruilde ik het schaken in voor
het bridgespel. Niet omdat de schaaksport mij niets meer te bieden had. Eigenlijk
was het andersom: enkele jaren lidmaatschap van een schaakvereniging hadden mij
geleerd dat ik het schaken weinig te bieden had. Ik ging een ander spel proberen. Wat echter bleef was mijn bewondering
voor de schaaksport. Tot op de dag van vandaag beschouw ik schaken als veruit superieur aan bridge.
Die superioriteit geldt zowel het
spel als de beoefenaars. Waar in bridge de geluksfactor groot kan zijn, wint in een schaakpartij vrijwel altijd de sterkere
speler. De bridger kan zich verschuilen achter de slecht verdeelde kaarten, ofwel zich op de borst kloppen voor zijn goede spel terwijl daar misschien eerder een gunstig zitsel of een ongelukkig tegenspel verantwoordelijk voor was. En bij een slecht resultaat is hij niet zelden geneigd de fout het eerst bij zijn
partner te zoeken. Stekeligheden en zelfs ruzies, tussen zowel partners onderling als de tegen elkaar spelende paren, zijn niet uitzonderlijk aan de bridgetafel.
Nee, dan de schaker. De stukken op het bord dragen geen verborgen geheimen in zich. Een enkele fout wordt vaak onmiddellijk afgestraft. De op papier betere speler weet, op welk niveau ook en zeker naarmate het verschil groter is, met zijn surplus aan kennis en inzicht het resultaat veelal naar zijn hand te zetten. Heeft zijn tegenstander de euvele moed na afloop zijn eigen spel te verdedigen, dan zijn meestal enkele schaakbewegingen van zijn meerdere voldoende hem te laten zwijgen.
Het zijn deze omstandigheden die de schaker nederig maakt. Maar juist daardoor ook sympathieker. Sterker nog, meer dan in welke sport ook toont de schaker zich van zijn edele kant, hij is vredelievend, bescheiden, meer dan gemiddeld intelligent, slechts geïnteresseerd in de objectieve waarheid en - alsof dat nog niet genoeg is - vaak in bezit van een aangenaam en fijnzinnig gevoel voor humor. En ja, bijna altijd is hij (of zij) gewoon aardig, ook dat. Kortom, men zou haast willen zeggen, een beter mens.
Het hoge aanzien dat de schaker bij mij geniet liep bij het Chess Festival Groningen van 2015 een flinke deuk op. Wat was er aan de hand? Een vierkampspeler had in een verslag doen voorkomen dat hij al zijn drie partijen met hulp van een computer had gespeeld. De schrijver "onthult" hoe hij via een speciale bril en een antenne in de vorm van een pen achter het oor in verbinding stond met zijn zoontje die thuis een schaakprogramma bediende. Als ontwerper van het technisch hoogstandje voert hij een zekere Arthur op, woonachtig in Groningen-Zuid, de buurman van zijn schaaktrainer en in bezit van krullend haar en een bakfiets. Na een verlies in de tweede ronde te wijten aan communicatieve misverstanden tussen hem en zijn hulpje 20 kilometer verderop, weet hij in de laatste ronde ondanks hindernissen van fluctuerende frequenties en amplitudes, fluittonen op de lijn, dalende temperaturen in een verlaten speelzaal, de winst naar zich toe te trekken.
Tot zover niets aan de hand. Integendeel, het verhaal was juist een bevestiging van de superieure staat van de schaker, die zijn sport met de relativering, humor en fantasie tegemoet weet te treden. En grappig of niet, de lezer moest wel stekeblind zijn om het verslag dat zo opgelegd doorspekt was met ludieke, lachwekkende, overbodige en onzinnige details voor waar aan te nemen - nog afgezien van het feit wat iemand ertoe zou kunnen bewegen openlijk zijn eigen oneerlijke spel aan de buitenwereld te openbaren.
Het toeval wilde dat de tegenstander van de auteur in zijn laatste partij mijn persoontje was. Ik besloot met het stuk mee te gaan en plaatste een artikel op de schaaksite, waarin ik mij als slachtoffer van mogelijk vals spel opstelde. Ik ging ervan uit dat de link naar het doorzichtige schaakverslag van de zogenaamde valsspeler ogenblikkelijk duidelijk zou maken dat een en al fake was.
Die aanname bleek niet terecht. Enkele reacties op de vloer van het schaakfestival leerden al dat de artikelen niet bij iedereen in goede aarde waren gevallen (alhoewel op de toernooisite naar de artikelen doorgelinkt werd). Verbazingwekkender waren een aantal commentaren op de schaaksite. Die klonken zorgelijk, verontwaardigd en veroordelend. Aanvankelijk meende ik dat de scribenten op hun beurt op de golven van ironie mee wilden deinen. Dat was te naïef. Na herhaaldelijke lezing kon de conclusie niet anders luiden dan dat de criticasters werkelijke geloof hechtten aan het verhaal.
Het geval sudderde door en om aan alle onzekerheid een eind te maken liet ik in een tweede artikel op de schaaksite weten dat alle berichten over vals spel van begin tot eind verzonnen waren. Toen pas bleek hoe serieus een aantal lezers de kwestie hadden genomen. Vals spel in de schaaksport was voor hen een heilig onderwerp en een taboe. Daarover maakte je geen grappen. En bracht je anderen er niet mee op een idee? Er werden wel heel vreemde argumenten aangedragen. Zo had één van hen zich in reactie op het eerste artikel verwonderd over het feit dat een 1300 speler zich bediende van dit soort middelen, waar je zoiets normaal gesproken alleen op IM niveau of daaromtrent tegenkwam ...! Het geheel werd door hem gekwalificeerd als stuitend. Met humor had het al helemaal niets te maken. Wat is er leuk aan om te zeggen dat je vals speelt maar je doet het niet?, mopperde een ander. (Zie de noot onderaan dit artikel).
Langzaam maar zeker bekroop mij een ander gevoel. Door al de veroordelingen, bezorgdheid en waarschuwingen heen was een soort van teleurstelling te horen. Men had gemeend iets op het spoor te zijn en nu was het plotseling niet waar. De gretigheid waarmee men bovenop het stuk gesprongen was en de totale oppervlakkigheid waarmee het verhaal gelezen was, deed vermoeden dat men graag had gewild dat het valse spel werkelijk plaats had gevonden. En toen werd gezegd dat het een grap was. En hun feestje dus bedorven. Inderdaad, wat is daar nu leuk aan?
Deze kennelijke preoccupatie met vals spel frappeerde mij. Ik moest denken aan het fenomeen, bijvoorbeeld in strenge geloofsgemeenschappen, hoe mensen zich soms heftig teweerstellen tegen in hun ogen zondige praktijken teneinde eigen neigingen in diezelfde richtingen af te weren. Mij schoten beelden te binnen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw van Amerikaanse tv dominees die de door hun gepredikte leefregels zelf niet in de praktijk wisten te brengen. De bekendste naam onder hen was Jimmy Swaggart. Op het podium sprak hij hel en verdoemenis uit over een volgens hem heersende losse seksuele moraal, maar zelf bleek hij in het dagelijkse leven afspraakjes met call-girls te maken. Bizar waren de beelden waarin hij minutenlang in tranen voor het oog van de gehele wereld tegenover zijn vrouw, zijn god en zijn geloofsgemeente boete meende te moeten doen.
Moeten we vrezen dat onze schaakmoraalridders zelf te kampen hebben met aanvechtingen tot onoorbare methoden? Is het wachten misschien zelfs op een deerniswekkend mea culpa op de schaaksite van iemand uit totaal onverwachte hoek die - na al dan niet te zijn betrapt - opbiecht jarenlang op toernooien en zelfs clubavonden zijn smartphone op het toilet te hebben geraadpleegd en daarmee een smak ratingpunten heeft laten bijschrijven welke vervolgens als een molensteen om zijn nek hingen omdat hij besefte dat hij ze nooit op eigen kracht zou kunnen behouden?
Voor de goede orde, dit zijn geen beschuldigingen of zelfs maar suggesties dat de boven genoemde verontruste schaakliefhebbers feitelijk vermomde valsspelers zijn. Ik zie ze daar niet voor aan. Het zijn alleen maar wat gedachten, snapt u? Oké, valse gedachten zo u wilt.
Hoe zit het ondertussen met die betere mens? Allereerst biedt de eerlijkheid te zeggen dat bij alle ophef rondom het vermeende valse spel op het Groningse Chess Festival evenveel steunbetuigingen en zelfs aanmoedigingen te beluisteren vielen. Daarnaast heeft de schaakmassa, voor zover die er al kennis van heeft genomen, waarschijnlijk slechts de schouders opgehaald.
De gedachte dat schakers een beter deel van de mensheid vormen kan ik nog steeds niet opgeven. Ook vermoed ik dat velen van hen, bewust maar vooral onbewust, dezelfde overtuiging zijn toegedaan. Zo bezien kunnen we de gehele schaakgemeenschap als een schaakkerk aanmerken. De hierboven beschreven veroordelende geluiden waren dan afkomstig van een slechts zeer kleine dogmatische vleugel die - niks nieuws onder de zon - geen humor en (zelf)spot verdraagt en die, zoals het fundamentalisten betaamt, een hoeveelheid lawaai produceert die in geen verhouding staat tot hun werkelijke omvang. Waarmee het plaatje rond is.
Nee, die schaakkerk staat nog recht overeind. En ik ben er een overtuigd lid van. De schaker als een beter mens. Ik geloof er nog altijd heilig in.
En o ja, nog even over die Arthur uit Groningen-Zuid. Hij schijnt, met bakfiets en al, echt te bestaan ...
Noot: de meest negatieve reacties werden onder onherkenbare pseudoniemen geplaatst; m.i. zou de schaaksite het gebruik van pseudoniemen niet moeten toestaan.