Via onontkoombare pushmeldingen (ze weten je tegenwoordig altijd en overal te vinden) werd ik afgelopen maand gewaar dat (de blijkbaar altijd nog bestaande) Muziekkrant Oor onlangs een Postpunk top 100 albumlijst heeft samengesteld. (Pop)muziek is al lang niet meer de belangrijkste zaak in een mensenleven, zelfs - op het incidenteel bekijken van een YouTube muziekfilmpje uit lang vervlogen tijden na - geen bijzaak, het bezoeken van een concert laat staan het beluisteren van een laatste sensatie is er al heel lang niet meer bij, en de platenspeler en langspeelplaten staan na een verhuizing van een half jaar geleden nog altijd diep opgeborgen in dozen.
Desalniettemin: als trouwe lezer van de Oorkrant eind jaren zeventig/begin jaren tachtig en muzikaal product van dat tijdsgewricht, was mijn nieuwgierigheid gewekt. Het eerste wat intrigeerde was de term postpunk. Betrof het alleen de periode na de punkexplosie van de jaren '76 en '77? Nee, las ik, dat zat anders. De lijst bleek albums te bevatten uit alle decennia vanaf dat moment, tot ver in deze eeuw, ja zelfs anno 2024 begreep ik wordt er spiksplinternieuwe postpunk geproduceerd en aan de man gebracht, en geen slechte ook volgens de tegenwoordige OOR-deskundigen gezien de notering van drie opnames uit het huidige jaar. Welke de criteria van die postpunk waren, bleef mij echter duister en zijn eigenlijk niemand helder. Of zoals ik ergens las: 'Postpunk is een containerbegrip geworden voor alles wat een gitaar vasthoudt en mistroostig uit de ogen kijkt'.
De top-100 lijst kent trouwens 154 titels. Naast de eerste honderd heeft men er 54 op een 'reservebank' geplaatst. Wellicht omdat men vond dat er buiten die honderd meer waren die een vermelding verdienden, maar de belangrijkste aanleiding was zonder meer de nummer 1 van de lijst: het album 154 uit 1979 van de Engelse groep Wire. Maar wacht eens even, zat die LP niet in mijn eigen platenverzameling? Zeker weten.
Op een druiligere zondagmiddag realiseer ik me dat niets mij tegenhoudt de bijna vijftig jaar oude draaitafel uit de mottenballen te halen en aan te sluiten op de versterker die al wel geïnstalleerd staat als geluidsbron voor de televisie. Vervolgens til ik de bovenste doos van een van de twee stapels archiefboxen, welke tijdelijk dienstdoen als geluidsboxenstandaard. Wat een toeval: bij opening van de eerste de beste box kom ik de gezochte plaat meteen tegen. Dat niet alleen, ook de voorloper Chairs Missing - het tweede album van de heren Wire en ook geen misselijke plaat gezien positie 36 op de OOR-lijst - trek ik tevoorschijn. Hier rust een zegen op.
Bij de allereerste tonen al is er het antwoord op die vraag. Ik kan elk detail dromen, op bijna elke muziekmaat weet ik wat er volgt, de tekstflarden die ik destijds kende klinken nog even vertrouwd in de oren. Geen enkel nummer uitgezonderd. Wonderlijk hoezeer muziek zich blijkbaar muurvast kan zetten in iemands brein. Veertig jaar later! (Mensen, mocht Alzheimer ooit toeslaan, laat me een willekeurige plaat uit mijn oude verzameling horen...)
Ook Chairs Missing beluister ik met eenzelfde aha-erlebnis geheel terug. Zeker niet slechter dan 154. Het was moeilijk kiezen voor het nummer dat ik hier zou plaatsen. Ik hield het op het eerste van kant 2 van 154, A mutual friend.
Ik moet de Wire platen veel gedraaid hebben, meer dan ik had ik gedacht. De reden van dat laatste: de groep behoorde nooit tot mijn favorieten. Na het eerste feest van herkenning keert bij de tweede en derde beluistering ook dat gevoel terug. Lang niet elk nummer kan me bekoren. Meer nog, er zitten er bij die me ronduit irriteren. Dat was toen zo, realiseer ik me bij herbeluistering, en nu precies weer zo.
Terug naar de top 100 lijst. Van de eerste zeven zitten er behalve 154 nog vier andere titels verstopt in mijn archiefboxen. Voorwaar geen slechte score! Verderop in de lijst tref ik er nog eens een kleine vijftien aan. Wire had op mijn top 100 een stuk lager gestaan. Echo & The Bunnymen, met meerdere albums, met stip in de top vijf. Talking Heads idem dito. Maar zie daar al waar het wringt, is dat postpunk? Ach, toen in die beginjaren ging dat zo, was het geen punk, dan heette het wel new wave. Het gold zelfs voor de Dire Straits (zonder enige gekheid, in 1978 zag ik het bandje met net een eerste hit op zak live in Huize Maas...). Anderzijds lijken er namen op de lijst te ontbreken. Waar bijvoorbeeld zijn The Cramps? De B-52's? En is Nirvana dan geen postpunk? Pearl Jam? Ah, ik begin er al meer van te snappen: een gitaar vasthouden met een mistroostige blik in de ogen mag dan een voorwaarde zijn, zodra je er een miljoenenpubliek mee bereikt is het geen postpunk meer...
Behalve Wire rolden er natuurkijk nog andere LP's uit die ene doos. Een ware mengelmoes: van Genesis' The Lamb Lies Down on Broadway tot Johnny Thunders. Ook twee exemplaren van Philip Glass: Koyaanisqatsi en Dancepieces. Ze dateren van een jaar of vijf later toen mijn interesse zich tot klassiek en zelfs opera had uitgestrekt. De minimal music van Glass vormde de perfecte middenweg tussen klassiek en pop.
De plaat met die onuitsprekelijke titel bevat de filmmuziek van de gelijknamige (woordloze) film, de muziek even hypnotiserend als de beelden. Ik zag in die tijd in Amsterdam een onvergetelijke live-uitvoering door het ensemble van de componist met hemzelf achter de toetsen en de film geprojecteerd op de achtergrond.
Mijn oog viel echter meer op die andere plaat, eentje die ooit een tamelijk willekeurige aankoop moet zijn geweest en waarvan de titel Dancepieces me eerlijk gezegd nauwelijks iets zei. Wat wel in mijn hoofd zat was dat ik de muziek erop had leren kennen als minstens zo bijzonder als Koyaanisqatsi. Maar hoe en wat precies ook al weer?
De oplossing lag voor de hand: na Wire legde ik ook Dancepieces op de draaitafel. Ook daar meteen herkenning maar niet de euforie die ik verwachtte. Tot het einde van plaatkant 1.
Alle twijfel weg, mysterie opgelost, dit was wat me destijds bij de keel gegrepen had. Toen, en nu weer. Op achterkant van de hoes lees ik de titel van het acht minuten durende stuk, op zijn 'minimals': Dance IX. Beluister en huiver. De melodieën, de ijle zang, de opzwepende ritmes, de voortdurende climax die maar niet tot eind lijkt te willen komen. Nee, na het deprimerende Wire was dit een welkome opkikker. En een schitterende hernieuwde kennismaking. Met dank aan de top 100 postpunklijst van Muziekkrant OOR.
De dag na de eerste kladversie van dit artikel waarvoor ik driftig gegoogeld had op Philip Glass, krijg ik op mijn telefoon een pushmelding met een kop uit het Nieuwsblad van het Noorden: Koyaanisqatsi blijft ook na 40 jaar indringend, maar waarom moet die muziek zo hard? Huh? Vol ongeloof speur ik verder op het internet. Het blijkt echt waar. Nog geen week geleden werd in er mijn eigen woonplaats een reprise opgevoerd van precies datzelfde concert als van veertig jaar geleden in Amsterdam. Hier, naast de deur. Volledig gemist...
Zonde, niet onwaarschijnlijk eeuwige zonde. Dat komt ervan als je de actualiteit niet meer volgt. Al bewijst het ook de kinderschoenen waar AI nog in staat. Immers, een beetje algoritme had me van tevoren toch even een meldinkje gestuurd? Enfin, misschien beter dat de techniek nog niet zo ver gaat. Ik ga vanaf nu zelf maar weer eens beter opletten.